Inhoud
- Doelstelling
- Kostbaar
- Eindheffing
- VUT afgeschaft
- Verlofstuwmeer en regeling vervroegde uittreding
- Overbruggingsregeling AOW
- Vutter kiest voor bijbaan
- Gespreide, langere VUT-uitkering zonder strafheffing
- Vervroegd uittreden zonder pseudo-eindheffing
- Minder VUT-fondsen in 2012
- Naslag
- Heffing betalen over vertrekpremie
- Belastingdienst betaalt boete wegens onjuist toepassen RVU
- Vrijwillige vertrekregeling piloten KLM geen VUT-regeling
- Volgens rechter is vrijwillige vervroegde uittreding geen VUT
- RVU-heffing bij een seniorenregeling
- Opnieuw, is een vrijwillige vertrekregeling een Regeling voor Vervroegd Uittreden?
- Continue wijzigingen regelgeving VPL-inhaalpensioen
- Hoge Raad bevestigt: geen RVU bij vrijwillig vertrek
- Belastingdienst publiceert handreiking Regeling voor vervroegde uittreding
- Wetsvoorstel bedrag ineens, RVU en verlofsparen
- Vrijwillige Vertrek Regeling KLM
- Koolmees consulteert subsidieregeling duurzame inzetbaarheid
- Het vroegpensioen komt terug, en niet alleen voor de zware beroepen
- RVU-vrijstelling gaat uit van de feitelijke datum
- Hogere drempelvrijstelling 2024-2025
Doelstelling
Van de
VUT, op vrijwillige basis vervroegd uittreden (ook wel Regeling voor vervroegde uittreding (
RVU) of Flexibel pensioen en uittreding (
FPU) genoemd), is veel gebruikgemaakt. De regeling was oorspronkelijk bedoeld om, als ouderen eerder vertrekken, jongeren meer kansen op de arbeidsmarkt te geven. Als een werknemer gebruik maakte van de VUT, kon hij al op negenenvijftig- of zestigjarige leeftijd uittreden. Hij moest dan wel minimaal tien jaar bij dezelfde organisatie gewerkt hebben.
Kostbaar
De hoogte van de
VUT-uitkering, een percentage van het laatste salaris en vakantietoeslag, was afhankelijk van de leeftijd van uittreden. Een negenenvijftigjarige kreeg minder dan een drieënzestigjarige. Werkgevers en soms ook werknemers zorgden voor de financiering. De
VUT-premies waren tot 2006 fiscaal aftrekbaar. Neveninkomsten van een bijklussende vutter werden in mindering gebracht op de uitkering. Belangrijk was dat de pensioenopbouw tijdens de
VUT-periode gewoon doorging, de pensioengrondslag werd afgeleid van het laatst genoten salaris voordat iemand met de
VUT ging. Mede omdat de
VUT zo populair was, viel de regeling erg duur uit. Daar stond tegenover dat de overheid, door de fiscale voordelen, meebetaalde aan de
VUT.
Eindheffing
Bij
VUT-regelingen en het omslaggefinancierde deel van pensioenregelingen die niet onder een overgangsregeling vallen, is de werkgever over zijn bijdrage een eindheffing van 52% verschuldigd (was tot 2011 26%) en is de werknemersbijdrage niet meer aftrekbaar van het brutoloon. De eindheffing is niet van toepassing op werknemers die vóór 1 januari 2005 55 jaar of ouder waren.
VUT afgeschaft
De
VUT is per 1-1-2006 afgeschaft. Toch is er nog wel een overgangsrecht. Dit geldt voor de mensen die voor 1 januari 1950 zijn geboren. De
VUT en pensioenregelingen kunnen voor deze mensen blijven bestaan zonder fiscale vergelding. Er kan georganiseerd worden dat wanneer een werknemer later dan de
VUT of de pensioeningang gebruik wil maken van zijn of haar recht, de totale pensioenuitkering later verhoogd kan worden. De regering wil hierdoor mensen enthousiast maken langer te werken. E.e.a. houdt dus in dat in 2015 de
VUT definitief is geëindigd.
Verlofstuwmeer en regeling vervroegde uittreding
Als een groot aantal verlofdagen wordt opgespaard en opgenomen, met de bedoeling vervroegd uit te treden, zal de werkgever een extra (
RVU)heffing van 52% moeten afdragen over het tijdens de opname van het stuwmeerverlof uitbetaalde loon. De Belastingdienst zegt er onder meer het volgende over:
Een werkgever mag ervan uitgaan dat de Belastingdienst zich niet op het standpunt zal stellen dat bij de opname van het verlofstuwmeer sprake is van een
RVU als:
- het verlof niet speciaal is toegekend aan deze oudere werknemer met het oog op een vervroegde uitstroom van de werknemer; en
- het totaal van het gespaarde verlof en het verlof van het lopende jaar (het verlofstuwmeer) de omvang van 50 maal de wekelijkse arbeidsduur niet te boven gaat.
Overbruggingsregeling AOW
Het ministerie werkt aan een overgangsregeling voor mensen die vervroegd met pensioen zijn gegaan en derhalve te maken krijgen met een gat doordat de pensioenleeftijd over twee jaar opeens is opgeschoven naar 67. Volgens het regeerakkoord van 29 oktober 2012 komt er een overbruggingsperiode voor personen met een inkomen tot 150 procent van het minimumloon. Ook komt er een partner- en vermogenstoets (exclusief eigen woning en pensioenvermogen).
Zie subrubriek
Overbruggingsregeling AOW.
Vutter kiest voor bijbaan
Het beeld dat vroeg gepensioneerden alleen maar leuke uitstapjes maken en op de kleinkinderen passen, klopt niet. Een kwart gaat toch weer aan het werk. En een deel van deze groep is ook na het bereiken van de
AOW-gerechtigde leeftijd nog actief op de arbeidsmarkt. Dit blijkt uit onderzoek van het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI). (Bron: De Telegraaf, 25 feb. 2013)
Gespreide, langere VUT-uitkering zonder strafheffing
In de toekomst mag de
VUT-uitkeringsperiode onder voorwaarden worden verlengd tot de
AOW-ingangsleeftijd zonder dat een strafheffing van 52% wordt toegepast. Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft op 4 juni 2013 in de Tweede Kamer aangegeven dat hij dit in een beleidsbesluit zal neerleggen. Een belangrijke voorwaarde is dat de omvang van de bestaande VUT-rechten niet mag worden uitgebreid.
Vervroegd uittreden zonder pseudo-eindheffing
Dit besluit bevat een goedkeuring voor regelingen voor vervroegd uittreden in het kader van sociale plannen, waarbij de regeling voor ontslag op basis van een objectief criterium wordt voorafgegaan door een vrijwillige vertrekregeling. De goedkeuring voorkomt onder voorwaarden dat de (voormalig) werkgever pseudo-eindheffing moet afdragen. (Bron: Staatscourant,
18 dec. 2013)
Minder VUT-fondsen in 2012
Per 1 januari 2006 is de fiscale ondersteuning voor vervroegde uittreding (
VUT)- en prepensioenregelingen beëindigd. Het gevolg is dat
VUT-fondsen, die vervroegde uittredingsregelingen voor bedrijfstakken verzorgen, nu in de afbouwfase verkeren.
De regelingen die
VUT-fondsen uitvoeren hebben vooral betrekking op werknemers die geboren zijn voor 1950, en die uiterlijk in 2015 met pensioen gaan. Het aantal
VUT-fondsen is in 2012 gedaald van 48 naar 46. De verwachting is dat de belangrijkste
VUT-fondsen in 2014 of 2015 de laatste uitkeringen zullen doen, zodat de omvang na 2015 minimaal zal zijn. (Bron:
CBS)
Naslag
Meer informatie is te vinden in Handboek Loonheffingen. Ga naar subrubriek Loon- en inkomstenbelasting en klik bij Handboeken Loonheffingen op het door u gewenste jaar.
Heffing betalen over vertrekpremie
Een provincie is een heffing van 52 procent verschuldigd over uitkeringen aan ambtenaren die gebruik hebben gemaakt van een zogenoemde non-activiteitsregeling voor 57-plussers. Dat is het gevolg van de uitspraak van de Hoge Raad op
13 mei 2016, die bevestigde dat de regeling terecht is aangemerkt als een regeling voor vervroegde uittreding.
De werkgever had de non-activiteitsregeling getroffen om het aantal ambtenaren in zijn dienst te verminderen. Dat doel kon alleen worden bereikt door werknemers vrijwillig te laten vetrekken waarbij zij gebruik maakten van deze regeling. De beweegredenen van de werkgever spelen bij de beantwoording van de vraag of hier sprake was van een regeling voor vervroegde uittreding geen rol. Het gaat erom of de uitkeringen bedoeld zijn ter overbrugging of aanvulling van het inkomen van de (ex-)werknemer tot de pensioendatum. Dat is in deze zaak het geval.
Belastingdienst betaalt boete wegens onjuist toepassen RVU
Over de uit de hand gelopen vertrekregeling bij de Belastingdienst is veel geschreven, zie subrubriek
Belastingdienst. Naar nu blijkt moet de Belastingdienst ook nog een boete betalen omdat de dienst de
RVU-heffing (Regeling Vervroegde Uittreding) niet juist heeft toegepast. Dit bedrag ligt tussen de 150 tot 200 miljoen euro. (Bron: AV Accountingvanmorgen, 14 okt. 2016)
Red.: Het komt altijd wat ridicuul over als de ene overheidsdienst aan de andere een boete moet betalen. Stel dat de Belastingdienst een belangrijk tekort heeft, dan zal dit uit de staatskas moeten worden aangevuld.
Vrijwillige vertrekregeling piloten KLM geen VUT-regeling
Luchtvaartmaatschappij KLM hield zich bezig met vrachtvervoer. KLM had per april 2014 een personeelsbestand van 265 piloten. Per april 2014 was een overtolligheid ontstaan bij de piloten. Om deze overtolligheid af te bouwen, sprak KLM een samenhangend pakket aan maatregelen af, dat werd vastgelegd in een protocol Afbouw. De vliegers konden gebruik maken van een vrijwillige vertrekregeling (VVR) of van een detacheringsregeling.
Rechtbank Noord-Holland oordeelde dat de regeling gelet op de algemene kenmerken geen regeling voor vervroegde uittreding is. De regeling was namelijk onderdeel van een samenhangend pakket om de boventalligheid van de piloten af te bouwen. De deelname was vrijwillig en stond open voor alle leeftijden. (Bron: Fiscaal up to Date e.a., 13 dec. 2016)
Volgens rechter is vrijwillige vervroegde uittreding geen VUT
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch oordeelde op 18 november 2016 dat een vrijwillige vertrekregeling zich niet kwalificeert als een verkapt vroegpensioen, ook wel regeling voor vervroegde uittreding (rvu) genoemd. Hiermee komt een einde aan de stellingname van de Belastingdienst dat een vergoeding in het kader van een vrijwillig vervroegd vertrek tijdens een bedrijfsreorganisatie - denk aan de recente vertrekken bij dezelfde Belastingdienst - beboet moet worden.
De beweegreden van het Hof zijn interessant:
"Naar het oordeel van het Hof gaat het er bij de vraag of sprake is van een regeling voor vervroegde uittreding om of de uitkeringen of verstrekkingen bedoeld zijn om te dienen ter overbrugging of aanvulling van het inkomen van de (gewezen) werknemer tot de pensioendatum. De beweegredenen van de inhoudingsplichtige om zodanige uitkeringen of verstrekkingen aan te bieden doen in dit verband niet ter zake. Het doel en de intentie die aan de totstandkoming van de regeling ten grondslag liggen, zijn volgens het Hof op zichzelf onvoldoende om te oordelen dat zij niet moet worden aangemerkt als een regeling voor vervroegde uittreding. Het gaat om de uitwerking ervan in de regeling en om de vraag of de regeling en de daarin opgenomen voorwaarden als zodanig ertoe strekken, dat een overbrugging wordt geboden tot de pensioendatum van de werknemer.
Het Hof is voorts van oordeel dat sprake is van een regeling die ertoe strekt alle werknemers van belanghebbende, ongeacht hun leeftijd, een mogelijkheid te bieden om vrijwillig hun dienstverband te beëindigen. De uitkering houdt, anders dan de Inspecteur stelt, geen verband met de (pensioengerechtigde) leeftijd van de werknemer.
Ten slotte is het Hof niet gebleken dat uit de voorwaarden van de regeling volgt dat feitelijk een uitkering ter overbrugging tot aan het pensioen wordt geboden. Er is bijvoorbeeld geen bepaling opgenomen dat, zoals kenmerkend kan zijn voor een regeling voor vervroegde uittreding, de betreffende werknemer (voor een bepaalde periode) na beëindiging van het dienstverband geen andere werkzaamheden mag verrichten of dat inkomsten uit andere werkzaamheden in mindering komen op de beëindigingsvergoeding.
Het Hof komt tot de conclusie dat de Inspecteur ten onrechte niet bij beschikking heeft vastgesteld dat het sociaal plan geen regeling voor vervroegde uittreding vormt. Het hoger beroep van de Inspecteur wordt ongegrond verklaard.''
(Bron: jurisprudentie, 18 nov. 2016)
RVU-heffing bij een seniorenregeling
Wanneer oudere werknemers gebruikmaken van een regeling om minder dan 50% van hun oorspronkelijke arbeidsduur te gaan werken, dan moet de werkgever 52% pseudo eindheffing betalen over het loon tijdens het verlof. De regeling kwalificeert zich dan namelijk als een regeling voor vervroegde uittreding (RVU).
Opnieuw, is een vrijwillige vertrekregeling een Regeling voor Vervroegd Uittreden?
Binnenkort zal de Hoge Raad opnieuw uitspraak doen over de vraag of een vrijwillige regeling in een Sociaal Plan kwalificeert als Regeling voor Vervroegd Uittreden. De Hoge Raad heeft hierover in 2016 al geoordeeld met betrekking tot een regeling die alleen openstond voor werknemers van 57+. Nu gaat het om een vrijwilligers- en plaatsmakersregeling die openstaat voor alle werknemers van de organisatie.
De Hoge Raad heeft in 2016 geoordeeld dat voor de RVU-toets de beweegredenen van de werkgever om een regeling in te voeren, niet relevant zijn. In de betreffende situatie was sprake van een regeling die alleen open stond voor 57+ werknemers, en daarmee was de conclusie dat dat inderdaad een RVU-regeling was.
Waar het nu om gaat is dat het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch in een casus oordeelde dat de feitelijke uitwerking niet bepalend is voor de vraag of een regeling ‘sec’ als een RVU-regeling moet worden beschouwd. Nu de regeling en de daarin opgenomen kantonrechtersformule geen leeftijdsgebonden elementen zijn, oordeelde het Hof dat geen sprake was van een RVU. Tegen de uitspraak van het Hof is cassatie bij de Hoge Raad ingesteld.
Continue wijzigingen regelgeving VPL-inhaalpensioen
De Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregelingen (Wet
VPL) die per 1 januari 2006 in werking trad, hield in dat de fiscale faciliteiten voor VUT- en prepensioenregelingen verdwenen. Feitelijk betekende dit het einde van VUT- en prepensioen. De werknemerspremies voor de VUT- en prepensioenregelingen waren niet meer aftrekbaar en de werkgeversbijdragen werden belast. Het doel van de wet was ervoor te zorgen dat oudere werknemers langer aan het werk blijven.
Bij de afschaffing van de VUT en het prepensioen was er in 2006 en 2007 eenmalig de mogelijkheid om de werknemers extra pensioenopbouw toe te kennen over tot 2006 verstreken dienstjaren in de vorm van een
VPL-inhaalpensioen. Deze regeling wordt ook wel de 15-jarenregeling genoemd. Het
VPL-inhaalpensioen mocht geleidelijk over 15 jaar of ineens bij pensionering of na 15 jaar worden opgebouwd en gefinancierd. Het
VPL-inhaalpensioen is een voorwaardelijk pensioen tot het moment van inkoop van pensioen. Bij uitdiensttreding binnen de termijn van 15 jaar (uiterlijk 1 januari 2021 of 2022) of voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, heeft de werknemer geen recht op deze aanspraak. Bij geleidelijke inkoop per jaar, bestaat wel recht op het reeds ingekochte stuk inhaalpensioen.
Met ingang van 29 november 2017 is het Uitvoeringsbesluit pensioenaspecten Sociaal Akkoord 2014 gewijzigd. Expliciet is vastgelegd dat dat
VPL-aanspraken in beginsel niet gefinancierd mogen worden uit het eigen vermogen van het pensioenfonds maar alleen uit het vermogen dat ter dekking van de technische voorzieningen wordt aangehouden.
Naar aanleiding van de aanpassing van het voornoemde uitvoeringsbesluit heeft DNB op 3 april 2018 haar beleidsregels en de Q&A (‘boek questions & answers’) aangepast. In deze Q&A stelt DNB zich op het standpunt dat de aanpassing van het Uitvoeringsbesluit
VPL ertoe leidt dat pensioenfondsen een actuariële koopsom in rekening moeten brengen inclusief opslagen voor kosten en vereist eigen vermogen. Voor zover de actuele dekkingsgraad lager is dan het vereist vermogen, is het toegestaan een koopsom in rekening te brengen tegen het niveau van tenminste de actuele dekkingsgraad (met een minimum van het MVEV).
Dit standpunt van DNB kan voor sociale partners tot onverwachte problemen leiden. (Bron en meer:
AWVN,
18 apr. 2018)
Hoge Raad bevestigt: geen RVU bij vrijwillig vertrek
De Belastingdienst moet bij het beoordelen van de vraag of er sprake is van een regeling voor vervroegde uittreding (
RVU), uitgaan van de bedoeling van de regeling en niet van de feitelijke uitwerking. De Hoge Raad heeft dat bevestigd. Dat betekent dat het gemakkelijker wordt om in een sociaal plan afspraken te maken over vrijwillig vertrek.
Volgens de uitspraak van de Hoge Raad van 22 juni gaat het er bij het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een
RVU om of de regeling bedoeld is ter overbrugging (of aanvulling) van het inkomen van de werknemer tot aan het moment dat die met pensioen gaat. De reden voor de werkgever om de vrijwilligers- en plaatsmakersregeling aan te bieden noch de reden voor de werknemer om van de regeling gebruik te maken, doet ter zake. Voor de Hoge Raad zijn de objectieve kenmerken en voorwaarden van de regeling bepalend – en niet de uitkomst van de regeling (dat wil zeggen de feitelijke uitstroom van werknemers en de verdeling over de leeftijdscohorten en de feitelijke hoogte van de ontslaguitkering). (Bron:
AWVN,
25 jun. 2018)
Belastingdienst publiceert handreiking Regeling voor vervroegde uittreding
De Belastingdienst heeft een
handreiking gepubliceerd voor de interpretatie van het begrip ‘Regeling voor vervroegde uittreding’ (
RVU) als bedoeld in artikel 32ba Wet op de loonbelasting.
Op 22 juni 2018 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het bij de beoordeling of een regeling een
RVU is als bedoeld in de Wet LB gaat om de objectieve voorwaarden en kenmerken van de regeling. In het arrest schetst de Hoge Raad een kader aan de hand waarvan de
RVU-toets voor elke soort vertrekregeling kan worden uitgevoerd. (Bron: Accountancy van morgen,
8 jan. 2019)
Wetsvoorstel bedrag ineens, RVU en verlofsparen
In het
wetsvoorstel bedrag ineens,
RVU en verlofsparen (20 november 2019) staat geschreven dat het voor werkgevers (weer) mogelijk wordt om met oudere werknemers afspraken te maken over eerder stoppen met werken, zonder dat daar een strafheffing over betaald moet worden.
Van 2021 tot en met 2025 betalen werkgevers geen heffing over regelingen voor vervroegde uittreding (
RVU-heffing) tot een bedrag dat netto overeenkomt met de
AOW. Voorwaarde hiervoor is dat uittreding plaatsvindt in de laatste drie jaar vóór de
AOW-leeftijd. Werknemers krijgen dan als het ware eerder
AOW, betaald door de werkgever. Zij kunnen dit zelf aanvullen, bijvoorbeeld met spaargeld of door hun aanvullend pensioen eerder in te laten gaan.
Het kabinet komt hiermee tegemoet aan de zorgen van werknemers die niet hebben kunnen anticiperen op de verhoging van de
AOW-leeftijd en niet gezond kunnen blijven werken tot de
AOW-leeftijd.
Vrijwillige vertrekregeling KLM
Op 19 mei 2020 heeft KLM haar KLM-brede Vrijwillige Vertrek Regeling (hierna: VVR) gelanceerd. De VVR heeft alles te maken met COVID-19 waardoor naar verwachting in de komende jaren een flinke teruggang in het vliegverkeer zak plaats vinden. De regeling is buiten de vakbonden gehouden. De regeling bestaat in hoofdzaak uit
twee bestandsdelen:
- Een regeling voor iedereen met een maximale vertrekvergoeding van 18 maandsalarissen (plus vaste toeslagen).
- Een vroegpensioenregeling speciaal voor collega’s die 36 maanden of minder voor hun AOW-gerechtigde leeftijd zitten.
Twee maanden later is de aanmeldingstermijn voor de VVR verlengd tot en met 12 juli 2020. De verlenging heeft te maken met de geringe belangstelling voor de VVR van het KLM-personeel. Naar alle waarschijnlijkheid is de geringe belangstelling te wijten aan het ontbreken van een compensatieregeling voor de pensioenen die t.z.t. zullen ingaan. Het gaat hier niet alleen om een einde van de
pensioenopbouw, maar ook om een einde van de dekking voor het partnerpensioen.
Koolmees consulteert subsidieregeling duurzame inzetbaarheid
Minister Koolmees (
SZW) heeft de tijdelijke subsidieregeling duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden op
20 juli 2020 ter consultatie aangeboden. De conceptregeling vloeit voort uit de afspraken in het pensioenakkoord en moet sectorale maatwerkafspraken mogelijk maken rondom duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden.
In de periode van 2021 tot en met 2025 kunnen sociale partners in sectoren of branches in gezamenlijk overleg subsidieaanvragen indienen. Daarvoor is in totaal € 960 miljoen beschikbaar. Dat moet bijdragen aan het duurzaam inzetbaar houden van werkenden en het wegnemen van knelpunten bij het realiseren van regelingen die vrijgesteld zijn van
RVU-heffing. “Bij de uitkeringen voor eerder uittreden kunnen binnen sectoren knelpunten optreden. Hetzij omdat er binnen de sector relatief veel werk is dat als zwaar wordt ervaren, zoals bijvoorbeeld wordt aangegeven door de sectoren havens, bouw, vervoer, metaal en zorg. Hetzij doordat er binnen de sector relatief veel kleine en middelgrote werkgevers zijn die problemen hebben met de financiering van uitkeringen voor eerder uittreden, terwijl hun werknemers daar wel behoefte aan hebben.”
Het vroegpensioen komt terug, en niet alleen voor de zware beroepen
Het vroegpensioen is terug van weggeweest. In meer dan de helft van de recente cao’s zijn vroegpensioenregelingen afgesproken. Daardoor kunnen mensen drie jaar voor hun
AOW-verjaardag stoppen met werken. (Bron: Volkskrant,
23 juni 2021)
RVU-drempelvrijstelling gaat uit van feitelijke datum
Bij het bepalen van de
RVU-drempelvrijstelling wordt aangesloten bij de feitelijke datum van de eerste
RVU-uitkering, niet bij het tijdvak waarop die uitkering ziet. Dat blijkt uit een bericht van het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen (CAP) van de Belastingdienst.
Sinds 1 januari 2021 geldt er een drempelvrijstelling voor een Regeling voor vervroegde uittreding (
RVU) als onderdeel van het pensioenakkoord. Als betalingen in verband met de
RVU onder het bedrag van de drempelvrijstelling blijven, hoeft de werkgever geen
RVU-heffing van 52% (pseudo-eindheffing) af te dragen. In 2023 is het maandbedrag van de
RVU-drempelvrijstelling € 2.037. De
RVU-uitkering kent de werkgever toe in (maximaal) 36 maanden direct voorafgaand aan het bereiken van de
AOW-leeftijd van de werknemer. De CAP heeft laten weten dat voor het bepalen van de RVU-drempelvrijstelling voor een bepaalde periode moet worden aangesloten bij de feitelijke datum van de eerste RVU-uitkering, en dus niet bij het tijdvak waarop de uitkering ziet
Hogere drempelvrijstelling
Het kabinet en de sociale partners hebben een akkoord bereikt over een permanente en gerichte vroegpensioenregeling voor mensen met zwaar werk. De
RVU-drempelvrijstelling wordt structureel voor mensen die dat écht nodig hebben en het maximale drempelbedrag wordt hoger.
Bij het pensioenakkoord in 2019 werd benadrukt dat werknemers gezond werkend de pensioenleeftijd moeten kunnen bereiken en dat zij desnoods eerder moeten kunnen pensioneren als het werk niet langer is vol te houden. Daarom zijn er soepelere fiscale regels ingevoerd voor een Regeling voor vervroegd uittreden (
RVU): de zogenoemde
RVU-heffing van 52% is tijdelijk niet van toepassing (artikel) voor regelingen waarbij werknemers maximaal drie jaar voor hun
AOW-leeftijd stoppen met werken en de werkgever een uitkering geeft van maximaal € 26.184 per jaar (bedrag 2024). De huidige drempelvrijstelling loopt tot en met 31 december 2025 (met een ‘uitloopperiode’).