Pensioentekort: rendement van jaarlijkse premie is niet het probleem

Opinie  |  di 26 apr 2016  |  Auteur: Pieter Marres  |  Trefwoorden: , , , ,


Het vermogen van pensioenfondsen en pensioenverzekeraars is sinds 2008 van 1,1 biljoen euro met ruim 615 miljard euro gegroeid tot 1,7 biljoen euro (1.700 miljard) in het derde kwartaal van 2015. Dat meldt het CBS (24-2-2016).
Wanneer we daar ook nog de lijfrentes en kapitaalverzekeringen bij optellen, komen we aan het astronomische bedrag van 2.000 miljard euro aan “geld voor later”. Dat is ruim € 250.000 per huishouden.
Wat is dan het probleem bij de pensioenfondsen en verzekeraars, die nog nooit zoveel geld hebben gehad?
 

Hoeveel belasting moet over die € 2.000 miljard betaald worden? Is er dan wel een staatsschuld?

Dekkingsgraad

Voor de berekening van de dekkingsgraad wordt de actuele waarde van de beleggingen gedeeld door de contante waarde van de pensioenverplichtingen. Voor de actuele waarde van de beleggingen wordt de marktwaarde gebruikt. Over dit deel van de berekening is weinig discussie, maar wel over de berekening van de contante waarde van de pensioenverplichtingen. Voor deze berekening is de hoogte van de rente waarmee de verplichtingen contant worden gemaakt, de disconteringsvoet, essentieel en hier is in Nederland al veel discussie over gevoerd. Om niet te zeggen, dat een dergelijke benadering uiterst discutabel is.  Kleine veranderingen in de veronderstelde rente hebben grote invloed op de uitkomst vanwege het hoge aantal deelnemers, hun pensioenrechten en de lange termijn waarover de pensioenen worden uitgekeerd.
De dekkingsgraad is de verhouding tussen het vermogen van het fonds en de pensioenverplichtingen. Stel: er wordt geen premie meer betaald en alle opgebouwde pensioenen worden uitbetaald tot de laatste deelnemer is overleden. Bij een dekkingsgraad van 100% lukt dat. Er is precies genoeg geld in kas om de pensioenen te betalen. Boven de 100% houdt het fonds op de begrafenis van de laatste deelnemer geld over.
 

Het is eigenlijk bizar dat er, ondanks een decennialang structureel rendement van 8-14%, op dit moment een dekkingstekort zou zijn.


Bij een lager percentage  is er volgens deze methodiek onvoldoende geld om de langst levende deelnemers nog van een pensioenuitkering te voorzien. Maar wat is de praktische waarde, wanneer pensioenfondsen door de jaren heen gemiddeld 8% rendement op het vermogen maken? Het is eigenlijk bizar dat er, ondanks een decennialang structureel rendement van 8-14%, op dit moment een dekkingstekort zou zijn. Technisch gezien is het allemaal verklaarbaar, maar het is bijna niet meer uit te leggen dat de pensioenen moeten worden gekort, terwijl  er tegelijkertijd nog nooit zoveel geld in kas heeft gezeten al nu. Zelf Gerard Riemen, de hoogste baas van de pensioenfederatie, is onlangs tot dit inzicht gekomen.

Voorgeschiedenis

  • in 1917 besloot de toenmalige Tweede Kamer om de pensioengerechtigde leeftijd van 70 jaar te verlagen naar 65 jaar; Dus 100 jaar lang werd de pensioendatum niet verhoogd!
  • de AOW bestond ook in 1917 al, alleen niet voor zelfstandigen (winkeliers, zakenlui en boeren) en werd ook toen al uitgevoerd door de Rijks Verzekeringsbank (later Sociale Verzekeringsbank, SVB);
  • in 1947 wordt de (tijdelijke) wet 'Noodvoorziening voor ouden van dagen' van minister W. Drees ingevoerd. Dit was een noodzakelijke en kortlopende uitkering aan mannen en alleenstaande vrouwen van 65 jaar en ouder die niet voldoende eigen inkomsten hadden;
  • de AOW is in 1957 geïntroduceerd door de toenmalige minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid J. G. Suurhoff.

Levensverwachting

Bij de voorgeschiedenis hoort een levensverwachting: die rond 1900 op 44 jaar lag en in 1950 voor de man iets meer dan 70 en voor de vrouw op 72 jaar. In 1980 voor de man bijna 73 jaar en de vrouw 80 jaar en in 2011 de man 79 en vrouw 83 jaar. De verwachting is dat we gemiddeld steeds ouder worden. Maar ook het aantal jaren dat mensen hebben gewerkt, heeft te maken met wanneer zij er aan toe zijn om met pensioen te gaan en laten we de discussie over wel/niet zware beroepen maar even terzijde. In 1917 gingen velen (in weerwil van het kinderwetje van Houten) al op 12 jarige leeftijd aan het werk en bijvoorbeeld in Twente was een hulpje in de textielfabriek in die tijd vaak nog jonger. In 1946 ging het merendeel met 16 jaar aan het werk. Door vooral langere scholing gaat vandaag de dag (als er al werk is) de gemiddelde jongere pas na het twintigste levensjaar aan het werk en velen nog een paar jaar later. Volgens het CBS (2014) is de gemiddelde leeftijd waarop een man komt te overlijden 80 jaar.

 In 1946 ging het merendeel met 16 jaar aan het werk


De levensverwachting voor pasgeboren meisjes was 83,3 jaar. Verder geeft het CBS als prognose aan dat de levensverwachting van een Nederlandse man die nu 20 is en in 2060 65 jaar wordt dan nog 24 jaar te leven heeft (en dus gemiddeld  89 zal worden). Een vrouw zal dan gemiddeld 91 worden.
Echter lijkt het langer leven van mensen weinig tot geen impact te hebben op de uitkeringstermijn, omdat de pensioeningangsdatum al is uitgesteld naar 67 jaar en deze langzaam verder zal worden uitgesteld. Daardoor ontstaat zelfs een langere financieringstermijn, waar toch weinig tot geen aandacht voor bestaat. Het lijkt echter een ontwikkeling die niet van invloed lijkt op een onderdekking. 

Zorgwekkende ontwikkelingen in de verzekeringsbranche

Enige tijd geleden mocht Marielle Tweebeeke (Nieuwsuur) Peter Borgdorff (PfZW) interviewen over de zorgwekkende ontwikkelingen in de verzekeringsbranche.
De heer Borgdorff noemt als belangrijkste argument de rekenrente die is opgelegd, maar vergeet wel te vermelden dat er een doorlopend (gemiddeld) gerealiseerd rendement van 8% is gemaakt. Dat is overigens ook een percentage dat iedere keer weer verschilt. Peter Borgdorff noemde iets meer dan een jaar geleden een gerealiseerd rendement van 14%. Dat het rendement per jaar anders is, valt te begrijpen, maar niet het gemiddelde!
 

De heer Borgdorff  vergeet wel te vermelden dat er een doorlopend (gemiddeld) gerealiseerd rendement van 8% is gemaakt.

Ook de levensverwachting is voor de premievaststelling veel minder interessant geworden, omdat we immers hebben besloten om de pensioengerechtigde leeftijd evenredig te laten stijgen met de levensverwachting (en nu niet meer 100 jaar hetzelfde laten zijn!)

Rendement van jaarlijkse premie is niet het probleem

Wat levert de jaarlijkse premie nu feitelijk op?
Maar weer eens even de logaritmentafel uit de tas gehaald en kwamen we tot de volgende getallen, waarbij we de berekeningen bewust eenvoudig hebben gehouden, omdat allerlei andere factorenvan ondergeschikt belang zijn.
 
Man bouwt pensioen op vanaf 28 jaar
Pensioendatum 68 jaar
Opbouwtermijn 40 jaar
Inkomen € 34.758
AOW-franchise € 19.758
Pensioengrondslag* € 15.000
Premiepercentage 23,5%
Jaarpremie € 3.525
Opbouw 70% van de grondslag € 10.500
 
 
Wanneer deze man in 2030 de leeftijd van 68 jaar behaalt, dan is de prognose dat hij en/of zijn partner nog ongeveer 20 jaar lang van een uitkering mag genieten. Benodigd kapitaal: 20 * € 10.500,-- = €  210.000,--. 
 
Een premie van €  3.525,-- per jaar groeit in 40 jaar, bij de navolgende rendementspercentages, tot het volgende opgebouwd kapitaal:  
                                                                                                          4
Premie per jaar €  3.525 €  3.525 €  3.525
Rendement 2% 4% 8%
Opgebouwd kapitaal € 217.175 €  348.363 €  986.228
 
Wat is dan het probleem? Ook bij slechts 2% rendement wordt er voldoende kapitaal opgebouwd.
Maar waar blijft het bedrag van €  986.228 als er gemiddeld 8% rendement wordt gemaakt en er maar €  210.000 nodig is?
Zijn dat misschien onevenredig hoge kosten en is het rendement en de dekkingsgraad helemaal niet het echte probleem? In de volgende Opinie zullen we proberen daar een vinger achter te krijgen.

Het probleem is ook dat we blijven vasthouden aan een gegarandeerde toezegging, waarvan de “waardering” in feite los staat van de financiering. Bij het waarderen van de gegarandeerde toezegging gaan we uit van een risicovrije rentevoet en die is (op dit moment) heel erg laag. De beste oplossing: minder beloven, meer waarmaken (“under promise and over deliver”

Pieter Marres

Pieter Marres Meer info