De tegenstrijdige, mistige horrorverhalen over rekenrente, dekkingsgraden, koersdalingen, vermogen en beheerskosten
Opinie | vr 11 nov 2022 | Bron: HR-kiosk | Auteur: Andries Bongers | Trefwoorden: Rekenrente, Verplichtingen, Indexatie, Vermogen, Eindloonregeling, Middelloon
Rekenrente
In 2007 bedacht de Nederlandsche Bank (DNB) de rekenrente voor het bepalen van de toekomstige verplichtingen. Pensioenverzekeraars (dus niet de fondsen) werkten toen al met een vaste rekenrente van 4%. N.B. Verzekeraars gaan nog steeds uit van de marktwaarde van een pensioen.
Geen indexatie
10 jaren - en vaak al veel langer - zijn de pensioenen bij de fondsen niet verhoogd vanwege de lage rekenrente. De rekenrente is een afgeleide van de marktrente. Deze rentestand wordt gebruikt om te berekenen of er voldoende middelen in kas zijn om toekomstige pensioenen (rechten) ook te kunnen uitbetalen. De uitkomst van deze berekening levert dan de zogenaamde dekkingsgraad op.
Met het instellen van de rekenrente (een ogenschijnlijk stabiele factor) heeft men geen rekening gehouden met het absurde verlagen van de bankrenten door de ECB ten behoeve van de zuidelijke landen, die op enig moment gratis geld konden lenen om de schulden aan de noordelijke landen (lees banken) terug te kunnen betalen. Waar geen rekening mee gehouden wordt is de marktwaarden van de pensioenen die in 14 jaar tijd veelal verdubbeld zijn. Het vermogen van de meeste pensioenfondsen werd jaar op jaar steeds hoger, maar de kunstmatige rekenrente verbood om pensioenen te indexeren.
De strengheid waarmee deze methodiek wordt toegepast, werd nog een extra aangetrokken door de commissie Dijsselbloem (in 2019). De Nederlandsche Bank als toezichthouder houdt alle pensioenfondsen aan deze methodiek en doet geen enkele poging om een vergelijking te maken met de echte marktwaarde van de fondsen.
Beurskoers
Nu de beurskoersen aanmerkelijk dalen als gevolg van de wereldeconomie (toestanden) slaat de paniek toe dat (alhoewel de marktrente nu wel behoorlijk stijgt) de pensioenen nu zeker niet verhoogd kunnen worden. Dus eerst was de rekenrente leidend en nu ineens de koersen? De waarde van het vermogen van bijvoorbeeld het
ABP steeg in 5 jaar tijd van 400 naar 550 miljard euro.
Niks aan de hand zou je kunnen zeggen. Weliswaar ging het vermogen in 1 jaar tijd van 550 weer naar het oude niveau van 505. Dat is weliswaar een enorme terugval. Daarom moet je niet kijken naar een jaarlijks koersverschil maar vooral de ontwikkeling over meer dan 10 jaren. Onderstaand staatje geeft een goed beeld van de ontwikkeling van het vermogen van het
ABP en de dekkingsgraad, zoals deze toen werd vastgesteld.
Jaar |
Vermogen mld € |
Dekkingsgraad |
2004 |
168 |
121 |
2005 |
190 |
120 |
2006 |
208 |
133 |
2007 |
216 |
140 |
2008 |
173 |
90 |
2009 |
208 |
104 |
2010 |
237 |
105 |
2011 |
246 |
94 |
2012 |
261 |
90 |
2013 |
292 |
101 |
2014 |
300 |
105,4 |
2015 |
344 |
104 |
2018 |
409 |
|
2019 |
466 |
|
2020 |
493 |
|
2021 |
550 |
|
2022 |
505 |
110,1 |
Vermogen verdrievoudigd
In 18 jaar tijd is het vermogen van het
ABP verdrievoudigd! Er is wel een aantal pensioengerechtigden bijgekomen, maar dat is in vergelijking met de vermogensstijging een detail.
In het begin van deze eeuw waren de dekkingsgraden op basis van de marktwaarde vrij hoog en konden indexeringen moeiteloos gelijke tred houden met de prijscompensatie. In 2008 kregen we een crisis met een sterke terugval in het vermogen van de meeste pensioenfondsen.
Maar zoals gebruikelijk hebben de meeste economieën (daar waar belegd wordt) de veerkracht om weer snel er bovenop te komen.
Van eindloon naar middelloon
Tot 2004 hadden vrijwel alle pensioenfondsen een eindloonregeling. Dat hield globaal in dat het pensioen rekening hield met het laatstverdiende maandsalaris. Het pensioen zou dan moeten uitkomen op 66,28% van het laatstverdiende loon (incl. de AOW). Omdat over de voorgaande jaren in veel gevallen relatief te weinig premie werd betaald, werd de werkgever ieder jaar geconfronteerd met het bijbetalen van premie (de zogenaamde backservice).
Voor werknemers met een vrijwel gelijkblijvend loon was dat minder het geval.
In 2004 werd de middelloonmethodiek geïntroduceerd. Voor het berekenen van de grondslag werd het gemiddelde loon over het arbeidzame leven als basis genomen. Voor lonen die nauwelijks stijgen, is het verschil met de eindloonregeling niet zo groot, maar voor een loon dat in de jaren naar het pensioen bijvoorbeeld verdubbelt, is het een enorme terugval in de grondslag. Voor een modaal inkomen komt dat al gauw op zo’n € 100.000,00 aan gespaard kapitaal op de pensioenleeftijd.
Bij het middelloon gaat men uit van een percentage van 75% van het gemiddelde loon als pensioen. Dat lijkt t.o.v. de 66,28% bij eindloon een voordeel, maar dan alleen voor lage lonen. De overgang werd goed verkocht en ondanks het feit dat voor velen de pensioenrechten sterk daalden, werd er nauwelijks een wanklank gehoord. Het was op hetzelfde moment dat het Kerstpakket (van 70 euro) niet meer onbelast mocht worden verstrekt, dat veel meer aandacht kreeg dan een verlaging van de pensioenrechten van 100.000 euro.
Uiteraard heeft het verlagen van de pensioenrechten naar de toekomst toe een groot positief effect op de solvabiliteit (vermogen) van de pensioenfondsen, bij gelijkblijvende of zelfs verhoogde premies.
Beheerskosten
Een belangrijke (vrijwel onbelichte) factor in het vermogen zijn de beheerskosten.
De beheerskosten bestaan voor een deel uit de administratieve lasten van het administratiekantoor. Het
ABP-pensioenfonds zelf bestaat uit hooguit een 20-tal bestuurders. Het zelfstandige administratiekantoor van
ABP heeft echter meer dan 3000 medewerkers in dienst. Deze organisatie besteedt veel van de beleggingsactiviteiten uit aan organisaties als Goldman Sachs en Black Rock, die daarvoor rijkelijk worden beloond. (lees ook het boek van Joris Luyendijk, waarbij Goldman Sachs een proces van
ABP vanwege frauduleuze transacties afkocht voor meer dan 1 miljard dollar)
Hoeveel bedragen die beheerskosten?
Een eenvoudige Excelberekening laat zien, dat bij een middelloon van € 30.000,00 en een rendement van slechts 3% (
ABP en PMT claimen 7%), dat een kapitaal in 45 jaren € 257.000,00 oplevert, terwijl er voor een pensioen van 70% (inclusief AOW) voor 18 pensioenjaren slechts € 146.700,00 nodig is. Een verschil dus van meer dan 110 duizend euro! Dat zijn dus de beheerskosten.
Mij wordt verweten dat je zo niet moet rekenen, want van de inleg gaat eerst 25% naar de beheerskosten en wordt slechts 75% belegd, maar dan nog zijn de beheerskosten € 75.000,00 voor dat ene kleine pensioentje.
En dan reken ik nog niet eens met een rendement van 4%, want dan zijn de beheerskosten respectievelijk € 355.000 en € 213.000.
En waar gaat het meeste geld dan naar toe? Nee de bonussen zijn niet voor de fondsbestuurders, zoals vaak gesuggereerd!
Nieuwe pensioenwet
Afgezien dat het zogenaamde “invaren” een chaos gaat worden, behalve wanneer gewoon iedere pensioengerechtigde 15% meer krijgt dan de armoedige administratieve computers weergeven, wie gaat dan als administratiekantoor al dat vele geld (dat uitsluitend van de deelnemers is) samen met anderen beheren? Het antwoord laat ik aan uw verbeeldingskracht over. Misschien dat het antwoord op de vraag wie het meeste belang heeft bij een wijziging van het stelsel, hetzelfde resultaat geeft.
Lees ook:
The Great Robbery