Vrijgestelde werkgevers met gedispenseerde pensioenregelingen – afwijken van BPF-indexaties?
Opinie | vr 26 apr 2024 | Bron: Gommer & Partners Pensioen Advocaten B.V. | Auteur: Michiel van Slagmaat | Trefwoorden: Bedrijfspensioenfonds, Bpf, Bedrijfstakpensioenfonds, Vrijstelling, Loonontwikkeling, Indexatie, Gelijkwaardigheid, Pensioenaanspraken
Het komt voor dat werkgevers zijn vrijgesteld van deelname aan de pensioenregeling van een bedrijfstakpensioenfonds. De regels hiervoor zijn neergelegd in het Vrijstellings- en Boetebesluit Wet Bpf 2000. Veel redenen bestaan om te kiezen voor vrijstelling. Denk bijvoorbeeld aan concerns waarin een enkele onderneming een aansluitplicht heeft, maar de overige ondernemingen niet. Dan kan de behoefte bestaan om op concernniveau uniforme arbeidsvoorwaarden te hanteren. En dus ook een uniforme pensioenregeling.
Vrijstelling wordt niet zonder meer verkregen. Daar gelden strikte eisen voor. Een inhoudelijke eis aan de eigen pensioenregeling is, dat deze financieel en actuarieel gelijkwaardig moet zijn aan die van het Bpf. Niet iets om lichtzinnig mee om te gaan. Want wanneer de pensioenregeling van het Bpf wijzigt, dan diende de werkgever ervoor te zorgen dat genoemde gelijkwaardigheid in stand blijft. Dus een verbetering in de pensioenregeling van het Bpf, betekende veelal ook een verplichting voor de werkgever om diens eigen pensioenregeling te verbeteren.
Inmiddels kan – terugblikkend – gezegd worden dat de meeste pensioenregelingen van bedrijfstakpensioenfondsen over de loop der tijd steeds meer zijn versoberd. De franchise werd verhoogd, het opbouwpercentage verlaagd. Over het algemeen geldt dat de eenmaal verkregen gelijkwaardigheid wel intact is gebleven.
Indexatie
Een bijzonder onderdeel vormt de indexatie van pensioenaanspraken. Indexatie betekent niet veel meer dan het verhogen van pensioenaanspraken, in lijn met een bepaalde index. Gebruikelijk is om de loonindex of de CPI-index te volgen. Loonontwikkeling of koopkrachtontwikkeling.
Bij bedrijfstakpensioenfondsen geldt dat deze indexaties op basis van bestuursbesluiten werd genomen. Omdat het bestuur per jaar verschillend kan besluiten, is de indexatie voorwaardelijk: voorwaarde is het bestuursbesluit.
In pensioenland is indexatie een beladen onderwerp. Onder de motorkap van de pensioenfondsen zitten methodes om te berekenen welke uitkeringen gedaan moeten worden, en hoeveel vermogen daarvoor in kas moet zijn. Wanneer op basis van die rekenregels blijkt dat er méér vermogen in kas zit, dan kunnen pensioenen worden geïndexeerd.
Intermezzo – de rekenregels zijn versoepeld
Rond de kredietcrisis van 2007 ging veel belegd vermogen van onder andere pensioenfondsen verloren. Ruim een decennium heeft dat geleid tot pensioenen die amper zijn geïndexeerd.
Vervolgens zijn in 2021 de rekenregels voor pensioenfondsen versoepeld. Onder de motorkap gebeurde het volgende: de uitkeringen die we daar vinden, kunnen met aanzienlijk minder vermogen financieren. Een aantal pensioenfondsbesturen kwam toen tot het besluit: we gaan de pensioenen fors indexeren(!).
Gevolgen
Voor de pensioendeelnemers werden de forse indexaties bejubeld. Echter, werkgevers met gedispenseerde pensioenregelingen komen/kwamen in de financiële knel. Althans, dat is nog even de vraag, want de eis van financiële en actuariële gelijkwaardigheid laat ten aanzien van voorwaardelijke indexatie ruimte om van het fondsbeleid af te wijken. Bij de totstandkoming van de Pensioenwet in 2006/2007, is aangegeven dat in geval van een onredelijke uitkomst van het volgen van het door een bedrijfstakpensioenfonds gedane indexatie, de vrijgestelde werkgever hiervan kan afwijken.[1]
Wanneer werkgevers met vrijgestelde regelingen besluiten om het indexatiebeleid van het bedrijfstakpensioenfonds niet te volgen op basis van (financiële) omstandigheden, dan valt te betogen dat de eisen van financiële en actuariële gelijkwaardigheid hen daar niet van kan weerhouden. Uiteraard is het wel van belang dat (financiële) omstandigheden aannemelijk zijn om af te wijken van het fondsbeleid.
mr. M.K.A. van Slagmaat
[1] Kamerstukken I 2006-2007, 30413, C, p. 46-47.
Michiel van Slagmaat
Meer info