Kennis van de Wet op de Ondernemingsraden beperkt daadkracht OR-leden

Opinie  |  ma 12 dec 2016  |  Auteur: Theo Brassé  |  Trefwoorden: , , ,

Mijn eerste ervaring met het fenomeen OR had ik eind jaren 70. Het organisatieonderdeel waarin ik toen werkzaam was, verkeerde in zwaar weer. Aanvankelijk ging dat langs me heen, totdat ik in de wandelgangen hoorde dat er in een vergadering van de OR belangrijke mededelingen gedaan zouden worden. Daar wilde ik natuurlijk het fijne van weten en slofte naar de vergaderruimte in een van de paviljoens.

Te oordelen naar de dichte rook, was de vergadering al enige tijd aan de gang. De toon waarop de directeur (later begreep ik dat deze toen nog voorzitter was van de OR) werd bejegend, was buitengewoon vijandig en wantrouwend. Gezien de reacties van de aanwezige collega’s leek dit echter zeer op prijs te worden gesteld. Het duurde niet lang of ook ik kreeg bewondering voor het ontbrekende ontzag bij de het woord voerende collega. Het duurde niet lang voordat ik zelf onderdeel uitmaakte van het verschijnsel medezeggenschap. De beraadslagingen van de raad - die inmiddels was ‘verzelfstandigd’ - hadden veel weg van een krijgsraad. Belangrijkste bezigheid was het handhaven van de wet - die op de ondernemingsraden wel te verstaan. Voornaamste doel was macht (niet te verwarren met invloed) uitoefenen: ‘Ze dwingen te doen wat wij willen’. Belangrijkste wapen: de WOR.

Enige jaren later hoorde ik (als AS) in een overlegvergadering een ‘fundamentalist’ flink tekeergaan vanwege het ontbreken van een aantal bladzijden aan de informatie die hem was toegezonden. Voordat ik er erg in had merkte ik op dat een telefoontje naar het hoofdkantoor wellicht uitkomst had kunnen bieden. Het naleven (enerzijds) en handhaven (anderzijds) van het gestelde in de wet en de vijandelijkheden die daarmee gepaard gingen, waren kennelijk zo’n belangrijk onderdeel geworden van wat medezeggenschap werd genoemd, dat het enige tijd duurde voordat bij de aanwezigen het kwartje viel. De betreffende bestuurder sloot zich - wat aarzelend aanvankelijk - aan bij mijn suggestie. De OR-leden deden verwoede pogingen om hun enthousiasme te onderdrukken. Het betreffende OR-lid verliet met een rood hoofd stampvoetend het overleg.

Nog wat later wordt bij een eerste cursus van de beide OR-en van de fusiepartners, een lid van de voor mij onbekende OR aan mij voorgesteld als: “Hij is een wandelende WOR”. En opnieuw voordat ik het wist, zei ik tegen dat betreffende lid dat die kennis van de wet zijn functioneren als lid in de weg staat. Er volgde een ijzige stilte, waarop ik voorstelde te gaan lunchen. Tijdens de evaluatie - aan het einde van twee dagen cursus - kwam betreffende cursist terug op mijn opmerking: “Je hebt gelijk Theo!”

‘Ze dwingen te doen wat wij willen’. Belangrijkste wapen: de WOR.


Het kon natuurlijk niet uitblijven voordat ik me tegen OR-leden hoorde zeggen: “Leuk dat jullie straks geïnformeerd zijn, dat jullie daar misschien ook nog iets van gaan vinden en dat de baas mogen gaan vertellen; maar wie heeft daar nou iets aan …….. ?” Die OR doet er sindsdien alles aan om ervoor te zorgen dat niet hij, maar de betreffende collega’s worden geïnformeerd. Die collega’s mogen er iets van gaan vinden en daar iets mee gaan doen.


Theo Brassé

Theo Brassé Meer info