Casus 1:
Een werknemer verblijft elk weekend in het voorjaar op de camping. Alleen reizen tussen zijn kantoor en woonplaats komen in aanmerking voor vrijstelling als woon-werkverkeer.
Casus 2:
Een werknemer verblijft gedurende de zomer op een camping en reist dagelijks van de camping naar kantoor en vice versa. Als de camping kwalificeert als verblijfplaats, zijn deze reizen vrijgesteld als woon-werkverkeer, onder voorbehoud van redelijkheid.