Inhoud
- Wettelijke vakantiedagen
- Bovenwettelijke vakantiedagen
- Vakantie- en feestdagen
- Slapend dienstverband
- Werkgever mag verzoek om 4,5 week vakantie niet afwijzen
Wettelijke vakantiedagen
De wet zegt dat de werkgever de tijdstippen van aanvang en einde van de vakantie vaststelt overeenkomstig de wensen van de werknemer (
artikel 7: 638 lid 2 BW). De werkgever kan echter een verzoek van de werknemer afwijzen op grond van gewichtige redenen. Hiervan is alleen sprake als het bedrijf in grote problemen zou raken als op het verzoek zou worden ingaan. Wil de werkgever het verzoek afwijzen, dan moet hij dat doen door de werknemer binnen twee weken na het ontvangen van de vakantieaanvraag schriftelijk op de hoogte stellen van de afwijzing onder vermelding van de gewichtige reden.
Bovenwettelijke vakantiedagen
Voor bovenwettelijke vakantiedagen kan de werkgever van tevoren een andere termijn schriftelijk vastleggen. Als de werkgever niet binnen de geldende termijn reageert, is de vakantie vastgesteld zoals de werknemer dat wil. Als de werkgever een verzoek om opname van de minimale vakantieperiode van twee weken (één periode van twee weken of twee perioden van elk één week) afwijst, moet hij de mogelijkheid bieden om een andere aaneengesloten periode van twee weken of om twee keer een aangesloten periode van één week op te nemen. Het voorgaande laat onverlet dat een werknemer ieder jaar de vakantiedagen moet kunnen opnemen waar hij minimaal recht op heeft. De werkgever mag daar geen bezwaar tegen maken, ook niet met een beroep op 'zwaarwegende bedrijfsbelangen'.
Vakantie- en feestdagen
Voor het maken van vakantieplannen is een overzicht van alle feestdagen en schoolvakanties in dit en komend jaar onontbeerlijk. U treft dit overzicht aan in
HR-kiosk.
Slapend dienstverband
Het niet uitbetalen van verlofuren van een werkneemster tijdens een slapend dienstverband is niet in strijd met goed werkgeverschap. Dat oordeelt Rechtbank Rotterdam. Een ingewikkelde case, voor de liefhebbers. Zie de jurisprudentie d.d.
29 juni 2018)
Werkgever mag aanvraag voor 4,5 week vakantie niet afwijzen
Een werkgever mag een vakantieverzoek van een werknemer niet weigeren, tenzij de vakantie leidt tot een dusdanig ernstige verstoring van de bedrijfsvoering dat het belang van de werknemer daar niet tegen opweegt. In een kort geding delfde een werkgever het onderspit.
Een werknemer had een vakantieaanvraag ingediend voor 4,5 week in de zomervakantie, waarbij hij zijn werkgever de keuze uit drie mogelijke periodes gaf. De werkgever wees het verzoek af per mail. Vanwege de coronacrisis en de daardoor verslechterde financiële situatie had de werkgever eerder aan alle werknemers een voorstel gedaan voor een aangepast vakantierooster. Hierin werd de werknemers gevraagd hun vakantie in bepaalde weken in te plannen en te beperken tot maximaal drie weken. De productie zou hierdoor zo min mogelijk worden verstoord. Dat moest leiden tot snellere positieve resultaten, waarmee nieuwe reorganisaties konden worden voorkomen. Op de eiser na gingen alle werknemers akkoord met dit voorstel.
Ernstige gevolgen voor bedrijfsvoering en financiële situatie
De werkgever stelde dat veel werknemers aan hun toestemming de voorwaarde hadden verbonden dat deze vakantieregeling voor álle werknemers zou gelden en er geen uitzondering zou worden gemaakt. De werkgever vreesde dan ook dat bij een eventuele uitzondering voor de werknemer andere werknemers hun vakantie ook zouden willen verlengen of aanspraak zouden maken op financiële compensatie. Dit zou volgens de werkgever leiden tot ernstige gevolgen voor de bedrijfsvoering en daarmee de financiële bedrijfssituatie. De werknemer was het hier niet mee eens en stapte naar de rechter.
Noodzaak afwijzing vakantieaanvraag niet aannemelijk
De kantonrechter oordeelde dat het niet aannemelijk was dat de werkgever, om weer financieel gezond te worden, niet anders kon dan alle vakanties langer dan drie weken te weigeren. In de memo met het voorstel voor het aangepaste vakantierooster stond niets over een noodzaak, maar vermeldde de werkgever juist dat het een wens was en dat vakanties ‘bij voorkeur’ maximaal drie weken zouden duren. Ook vond de rechter dat de werkgever onvoldoende had onderbouwd welk probleem er precies zou ontstaan als de vakantieaanvraag zou worden goedgekeurd en in welke weken dit tot onoverkomelijke bezettingsproblemen zou leiden. Bovendien was de aanvraag niet in strijd met de vakantieregels van de organisatie en werden soortgelijke verzoeken in het verleden gehonoreerd.
Nieuwe inventarisatie bij meer aanvragen voor lange vakantie
De rechter verplichtte de werkgever de vakantieaanvraag van de werknemer goed te keuren. Wel gaf de rechter aan dat als er deze zomer toch een groot aantal collega’s aanspraak maken op een langere vakantie, er een nieuwe inventarisatie gemaakt moet worden. De werkgever heeft dan alsnog de mogelijkheid om in overleg met de werknemer het vastgestelde tijdvak van de vakantie te wijzigen als een aantoonbaar ernstige verstoring van de bedrijfsvoering dreigt.
Rechtbank Midden-Nederland, 30 juni 2021, ECLI (verkort): 3601
Redactie: In de praktijk blijkt dat een beroep op "ernstige verstoring bedrijfsvoering" moeilijk aangetoond kan worden. Over het algemeen zal het oordeel zijn, dat een dergelijke situatie gewoon tot een normaal bedrijfsrisico behoort.
Ga terug naar subrubriek Vakantiedagen (arbeidsrecht).