Formeel moet de werkgever over de personeelslening rente in rekening brengen. Laat de werkgever dit na, dan moet fiscaal gezien het rentevoordeel onder de overgangsregeling worden berekend met een normpercentage. Dat rentevoordeel moet bij het loon van de werknemer worden opgeteld en er moet loonheffing worden ingehouden. Onder de werkkostenregeling is het rentevoordeel belast tegen de waarde in het economisch verkeer, zie alinea werkkostenregeling.
Stel dat de mogelijkheid bestaat via het bedrijf een personeelslening te krijgen, dan heeft dit voor de werknemer voordelen. De te betalen rente is meestal lager dan bij een bank, de lening kan de werknemer snel en zonder administratieve rompslomp afsluiten en registratie bij het Bureau Krediet Registratie (BKR) is niet nodig, zie de site van BKR.
Aan een werknemer een renteloze lening geven, is met ingang van 1 januari 2001 een einde gekomen. Vanaf die datum moeten werkgever minimaal de geldende marktrente in rekening brengen. Het is hierbij niet van belang wanneer de lening is verstrekt, of de lening een vaste of variabele rente heeft en/of de werknemer een bijzondere vorm van zekerheid heeft gesteld. Wat de geldende rente betreft, gaat het niet om het verschil in berekende rente en de normrente in het jaar waarin de lening is verstrekt, maar om het verschil in berekende rente en de normrente van het jaar waarin het rentevoordeel optreedt.
Het verstrekken van een lening is in beginsel geen loon. Maar als de fiscus merkt dat de werknemer de lening nooit zal afbetalen, dan wordt de lening wel als loon bestempeld.
De kosten van een eventuele afsluitprovisie die een werknemer aan de werkgever moet betalen, zijn voor hem aftrekbaar van zijn bruto inkomen als 'product eigen bedrijf'.
Red.: stel dat (theoretisch) de marktrente negatief blijkt te zijn, wat dan?
Voorbeeld berekening personeelslening
Een werknemer leent van zijn werkgever € 12.000 om een auto te kopen. Overeengekomen is dat de rente 2,5% zal bedragen. Deze rente is 1,5% lager dan de normrente van 4% (2014). Daarom zal 1,5% van € 12.000 = € 180 als loon worden aangemerkt, waarover loonbelasting en sociale premies wordt ingehouden. En de werkgever zal werkgeverspremies WIA en WW over voornoemde € 180 moeten betalen.
Als een werkgever of een met de werkgever verbonden vennootschap geld leent aan een werknemer, kan sprake zijn van een rentevoordeel voor die werknemer.
De werknemer heeft een rentevoordeel als hij minder rente betaalt over de lening bij de werkgever dan bij een kredietverlener. Voor dit rentevoordeel geldt een nihilwaardering bij een personeelslening voor een (elektrische) fiets of een elektrische scooter. Dit geldt ook binnen een cafetariaregeling.
Bij alle andere personeelsleningen is het rentevoordeel belast. Bij een personeelslening voor een eigen woning zijn inmiddels ook de kosten die aan de lening zijn verbonden belast.
Je berekent het rentevoordeel door een marktconform percentage van het geleende bedrag te nemen. Als de werknemer rente heeft betaald, trek je het betaalde rentebedrag af van het marktconforme rentebedrag. Dit rentevoordeel is belast loon voor de werknemer.
Je mag het rentevoordeel ook aanwijzen als eindheffingsloon. Bij overschrijding van de vrije ruimte betaalt de werkgever 80 procent eindheffing.
Voor de aflossing is bepaald dat deze er niet toe mag leiden dat de werknemer netto minder verdient dan 90 procent van bijstandsnorm, ook wel de 'beslagvrije voet' genoemd (7:632 BW).
Een werkgever die zijn werknemer geld heeft geleend mag het uitstaande bedrag ook niet zomaar inhouden bij de eindafrekening. De werknemer heeft namelijk recht op uitbetaling van minimaal de beslagvrije voet.
Een bijzondere vorm van lenen van geld is het geven van een voorschot op toekomstige uitkeringen: salaris, bonus, vakantietoeslag et cetera. Wat de vakantietoeslag betreft, is het niet ongebruikelijk dat als de werknemer al aanspraken op het vakantiegeld heeft opgebouwd, deze aanspraak tussentijds wordt uitbetaald.
Een voorschot op het loon betekent dat er eerder een hoger loon wordt ontvangen, waarover dus meer belasting en premies inhoudingen worden. Door de verrekening wordt het loon later lager waardoor er dan minder inhoudingen plaatsvinden.
De Belastingdienst maakt onderscheid tussen een voorschot en een lening. Daarbij geldt de regel dat er sprake is van een voorschot als de periode tussen het verstrekken van het voorschot en de verrekening met het te betalen loon ten hoogste één loontijdvak duurt. Duurt deze periode langer dan een loontijdvak, dan is er sprake van een lening tenzij de werkgever de intentie had en heeft om zijn werknemer een incidenteel voorschot te verstrekken. Is er sprake van een lening dan betaalt de werknemer daarover rente, zie eerste alinea.
Tenslotte, om misverstanden te voorkomen, moet een voorschot op het loon schriftelijk worden vastgelegd.
Uiteraard wordt de lening (hoe gering ook) in een leningsovereenkomst schriftelijk opgesteld en door partijen ondertekend, laat de werkgever dit na dan valt er later niet veel te bewijzen. Ook is het gewenst in de overeenkomst op te nemen dat, in geval van ontslag, de nog niet betaalde aflossingstermijnen geheel en direct opeisbaar zijn, bijv. door inhouding op het laatste salaris. Nadat de werknemer uit dienst is treden, valt er van hem vaak niet meer te halen. En de gang naar de kantonrechter is meestal ook geen optie.
In de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 (artikel 3.10) staat onder meer geschreven: 'Voor personeelsleningen geldt dat, indien de verschuldigde rente minder bedraagt dan de rente die in het economische verkeer verschuldigd zou zijn, dit voordeel tot het loon behoort. Hiervoor bestaat echter een uitzondering voor het rentevoordeel van een personeelslening voor de eigen woning. Dit rentevoordeel wordt op nihil gesteld, omdat het wel in aanmerking nemen van het rentevoordeel in de loonbelasting weer tot een renteaftrek van dit rentevoordeel zou leiden binnen de eigenwoningregeling in de inkomstenbelasting. Bijtellen heeft dan weinig nut. De nihilwaardering is van toepassing wanneer aan bepaalde (administratieve) voorwaarden is voldaan. De aan een personeelslening verbonden kosten krijgen dezelfde behandeling als het rentevoordeel wanneer deze kosten lager zijn dan die in het economische verkeer.'
De loonheffing over het rentevoordeel kan de werkgever aan het einde van het kalenderjaar inhouden en afdragen. Dit hoeft dus niet per aangiftetijdvak.
In de werkkostenregeling geldt dat een rentevoordeel in verband met een geldlening die de werkgever aan de werknemer verstrekt, belast is tegen de waarde in het economische verkeer. Bij een laagrentende lening wordt het te belasten rentevoordeel verminderd met de eigen bijdrage van de werknemer.
In twee gevallen is het rentevoordeel onbelast:
Zie ook Werkkostenregeling.
De door de werkgever verleende korting op de rente voor een personeelslening voor de aankoop of verbouwing van de eigen woning is op dit moment onbelast. Minister Dijsselbloem van Financiën heeft naar aanleiding van Kamervragen echter laten weten de onbelaste rentekorting met ingang van 1 januari 2015 aan te willen passen. Voor werkgevers zullen de administratieve gevolgen hiervan aanzienlijk zijn. (Bron: KPMG Meijburg & Co, 24 apr. 2014)
Meer informatie is te vinden in Handboek Loonheffingen. Ga naar subrubriek Loon- en inkomstenbelasting en klik bij Handboeken Loonheffingen op het door u gewenste jaar.
In de modules 'Rente persoonlijke lening' en Rente doorlopend krediet treft men de actuele rentes van diverse kredietverstrekkers aan.
Op 24 november 2015 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de Fiscale Verzamelwet 2015, dit betreft onder meer het rentevoordeel van de personeelslening.
Dit betekent dat vanaf 1 januari 2016 de nihilwaardering voor het rentevoordeel van een personeelslening voor de eigen woning (aankoop, maar ook woningverbetering) vervalt, alsmede de kosten die aan de lening zijn verbonden. De werkgever mag het rentevoordeel inclusief de kosten voortaan niet aanwijzen als eindheffingsloon als het gaat om een lening waarvan de rente aftrekbaar is in de inkomstenbelasting. De werkgever moet het rentevoordeel inclusief de kosten rekenen tot het loon van de werknemer.
Wat de werknemer betreft, hij kan het belaste rentevoordeel in de inkomstenbelasting aftrekken bij de eigenwoningregeling onder de voorwaarden die daarvoor gelden.
Met de invoering van de WKR veranderde de regelgeving. Werkgevers moeten sindsdien minimaal de marktrente in rekening brengen bij een personeelslening. Volgens een evaluatie van de werkkostenregeling, die Snel onlangs naar de Tweede Kamer stuurde, zorgt dit voor een lastenverzwaring. “Bij het werken met een personeelslening moet elke keer gezocht worden naar een markconforme rente. Voorts vreest men bij controles een discussie over de hoogte van het gehanteerde rentepercentage”, aldus het rapport.Discussies over rente
Verlagen van het loon gebeurt ook bij Ajax
Juridisch gezien is het verlagen van het loon, indien beiden daarmee instemmen, niet verboden, toch? Gebeurt zelfs bij Ajax. U kunt dan als werkgever zonder een centje pijn het maximale bedrag aan WKR uitkeren. Zorg dat u niet boven de € 2.400,00 uitkomt, anders zou de Belastingdienst dit alsnog als ongebruikelijk kunnen bestempelen. Overigens: waarom ook niet dit bedrag verhoogt meneer Vijlbrief?
U zult aan de medewerker een marktconforme rente (normrente) moeten vragen en een duidelijke aflossingsschema moeten overeenkomen.
Als u aan een werknemer een renteloze lening verstrekt, behoort het werkelijke rentevoordeel in beginsel tot het loon. Het rentevoordeel wordt belast conform de forfaitaire regeling. Als u geen of minder rente in rekening brengt dan de zogenoemde normrente, moet u het verschil tot het loon rekenen.
Als u als werkgever aan een werknemer een renteloze lening verstrekt, geniet deze werknemer een voordeel. Dit geldt ook als er sprake is van een laagrentende lening. Behalve een rentevoordeel geniet de werknemer in bepaalde situaties ook een kostenvoordeel, bijvoorbeeld met betrekking tot afsluitprovisie. Voor deze kosten geldt hetzelfde als hierna ten aanzien van de rente wordt vermeld.
Normrente, wordt marktrente
De rente is bij de heffing van inkomstenbelasting niet aftrekbaar. Dit betekent dat de werkgever in beginsel geen renteloze leningen meer kan verstrekken zonder rekening te houden met een belast loonvoordeel. Op grond van de Uitvoeringsregeling Loonbelasting 2001 moest dit rentevoordeel worden bepaald op basis van de normrente. De normrente voor een personeelslening bestaat echter niet meer. Werkgevers moeten nu zelf controleren wat de actuele marktrente is (6%?). Is er sprake van een laagrentende lening, bijvoorbeeld met een rentepercentage van 3 procent, dan moet het verschil tussen de marktrente en dit lagere percentage tot het loon worden gerekend.